Koolmees
Koolmees - nestkast
Maten: 27 x 15 x 15 cm
Doorsnede vlieggat: 32 mm
Ophanghoogte: 2 tot 3 meter
Koolmees - soortbeschrijving
Herkenning: L 14 cm. De Koolmees is onmiskenbaar door zijn zwarte kop met witte wangen, zijn gele buik waar parmantig een zwarte stropdas over hangt. Dit stropdas is bij het mannetje veel breder dan bij het vrouwtje.
Biotoop: Overal waar bomen en struiken aanwezig zijn
Voedsel: De Koolmees zou de fruitteler van economisch nut kunnen zijn. De eerste voorzichtige conclusies van het onderzoek van H. van Griethuizen van het Instituut voor Oecologisch Onderzoek in Heteren wijst daar op; Koolmezen zijn voortreffelijke rupsenpikkers. Tijdens de broedperiode kan één paartje ruim negenduizend rupsen aan de jongen voeren. Daarnaast eten de ouders zelf ook nog eens zo'n hoeveelheid. Voordat de koolmees grootschalig in de boomgaard kan worden ongezet, zal er nog wel een hoop onderzocht moeten worden. Is het bestrijden van schadelijke rupsen met Koolmezen even betrouwbaar als het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen? Kan het gebruik van insecticiden daadwerkelijk omlaag? Wat is de relatie tussen het aantal opgegeten rupsen en het aantal beschadigde appels? En ook belangrijk: hoe gemakkelijk kunnen koolmezen in een boomgaard voldoende voedsel vinden? Van Griethuizen en haar begeleider professor Van Noordwijk hebben niettemin hoge verwachtingen van de inzet van Koolmezen bij de bestrijding van rupsen: "Uitgaande van de schatting dat de schade aan appels jaarlijks tussen de tien en vijftien miljoen gulden ligt, denk ik dat 'operatie-koolmees' die misère met een kwart kan verminderen," aldus Van Noordwijk. Uit Vogels, 1998-3, Koolmees als oogstbewaarder.
Broedgedrag: Ze lijken zulke voorbeeldige ouders, die koolmezen. In de broedtijd vliegen ze onophoudelijk af en aan om hun jongen te kunnen voeden. Deze toewijding is oprecht en serieus, maar het kan ook anders. Soms laten koolmezen hun eieren en jongen in de steek om een nieuw en groter gezinnetje te stichten. Het nazomerbroedsel moet het soms ook ineens zonder verzorgers stellen. De ouders lijken een koele berekening te maken: kunnen we de inspanning van de opvoeding nog opbrengen zonder dat we al onze winterreserves aanspreken?
Volgens Nanette Verboven die op Vlieland onderzoek verrichtte naar de daar aanwezige Koolmezen, hangt alles af van het aantal gelegde eieren. Kleine Broedsels worden sneller in de steek gelaten dan grote broedsels. Koolmezen willen zoveel mogelijk genen doorgeven aan de volgende generatie. Daar zijn grote legsels voor nodig. De vogels spelen dus op zeker, aldus Verboven.
Dat jonge vogels met weinig broers en zussenin het nest meer voedsel krijgen en daardoor meer kans hebben volwassen te worden, gaat bij koolmezen dus alleen op als de ouders de opvoeding ook voltooien. (Uit Vogels, 1998-4, Meedogenloze Mezen)
Komt in Nederland voor als: Jaarvogel.
Bedreigd of niet? Niet bedreigd.
Vette vogels hebben één groot voordeel: ze zijn goed bestand tegen een tijdelijk gebrek aan voedsel. Fitte vogels hebben ook één groot voordeel: ze kunnen gemakkelijker aan hun vijanden ontsnappen. Een Brits onderzoek naar Koolmezen heeft aan het licht gebracht hoe de keuze tussen vet of fit zich aanpast aan de ecologische omstandigheden. In de bossen rond Oxford worden de Koolmezen al vijftig jaar lang bestudeerd. Tussen 1960 en 1972 verdwenen als gevolg van pesticiden de tot dan in het gebied voorkomende Sperwers. Toen de meest schadelijke pesticiden verboden waren, keerden de Sperwers terug. Het gewicht van de Koolmezen volgde de neergang en opkomst van de Sperwers. In Sperwerloze winters waren de mezen één gram zwaarder dan normaal. In de jaren na 1972 nam het streefgewicht weer met één gram af. Deze trend was ook in andere delen van Engeland waarneembaar. In het westen, waar zelfs tussen 1960 en 1970 relatief veel Sperwers voorkwamen, bleef het gewicht van de Koolmezen gelijk. In het Zuiden van Engeland werden de mezen na de terugkeer van de Sperwers echter wél magerder. (Uit Vogels, 1996-4, Koolmeesdilemma: vet of fit zijn) Aantal broedparen in Nederland: 250.000-500.000 broedparen (1987